Inventiehoorn

De inventiehoorn is uitgevonden in 18de eeuw door J. Werner te Dresden, voor een Anton Hampel. Om te stemmen had hij een verzameling losse beugels van verschillende lengten, waarmee de bespelers - te beoordelen aan de kwaliteit van de uit die tijd stammende hoornconcerten - verbluffende resultaten wisten te behalen.

Een voordeel van deze inzetbeugels ten opzichte van de opzetbeugels was dat de afstand van de hoorn tot de speler gelijk bleef, en er waren meer correctie mogelijk heden omdat de inzetbeugel uitgetrokken kon worden en ingeduwd kon worden, een soort stembuis dus.

Zijn invoering viel ongeveer gelijk met die van de klarinet, daardoor onderging het hele orkest in die tijd een klankverandering. Vanaf 1760 beschikte ieder orkest van naam over 2 tot 4 inventiehoorns.

Rond diezelfde tijd is de natuurhoorn 'uitgevonden'. De natuurhoorn en inventiehoorn lijken sterk op elkaar. Ze zijn allebei rond, hebben geen ventielen en moeten het dus hebben van natuurtonen. Ze hebben allebei opzetbare stukken. Ze zijn rond dezelfde tijd uitgevonden en opgenomen in het orkest. Wat is dan hier het verschil? Een inventiehoorn is de unificatie van 2 instrumenten...een `D` en een `Es` zodat de hele chromatische toonladder gespeeld kan worden. Een natuurhoorn/trompet kan alleen de harmonische serie van de basisnoot spelen.

De stoptechniek gaf de hoorn niet juist dezelfde chromatiek van de huidige ventielhoorn. Dit kwam doordat de afgestopte noten veel donkerder klonken dan de open natuurtonen. Daarom konden de gestopte noten alleen als doorgangsnoten in passages worden gebruikt. Door dit belangrijke klankverschil was het spelen van een reeks lang aangehouden gestopte noten onmogelijk. Men was daardoor gedwongen verschillende stemmingen in de hoorns te gebruiken. Om die reden staan de 3de en 4de hoorn vaak in een andere stemming dan de 1ste en de 2de.

De toepassingsmogelijkheden van de hoorn waren door het gebruik van inzetbeugels wel aanzienlijk verbeterd, maar er waren toch nog een aantal problemen.

Een groot nadeel was dat de inzetbeugels volledig cilindrisch waren, dit had een negatief effect op de klank. Ook bleven er problemen met de zuiverheid. Er moesten immers steeds koude beugels op een warme hoorn gezet worden. Men maakte daarom naast de inventiehoorns veel gebruik van hoorns die uit één stuk waren gebouwd en alleen een stemmingsbuis hadden. Omstreeks 1840 waren al deze instrumenten nog in gebruik en kon men spelen in: Bes-basso, Bes-alto, C-basso, C-alto, D, Es, E, F, G, As en A de overige stemming kon men bereiken door de stemmingsbuis uit te trekken waardoor deze verschillende hoorn een halve toon verlaagd werden.

Charles Joseph Sax maakte een omnitonische hoorn, die eigenlijk een inventiehoorn was, alleen hier waren de verschillende bogen vast op het instrument gezet en door middel van een schuivende buis met op de goede plaatsen gaten kon men de verschillende stemmingen. Zo is de omnitonische hoorn ontstaan.

De inventiehoorn staat in een basisstemming en is zeker tot na 1830 in gebruik geweest.